Mijn oude vriend en leraar Martin Vissers, pianopedagoog te Huizen. Martin (‘Bob’) paste in geen enkele traditie – of het moest zijn die van de lichte muziek, want zijn vader was cellist in een salonorkest.
Maar uit een pianotraditie stamde hij niet – zijn leraar was nota bene ook een cellist, Guillaume Hesse (van het toenmalige Waleson kwartet), een opmerkelijke man met een zeer uitgsproken pedagogiek. (Musicoloog-componist Ger Oost heeft nog een boek geschreven over Hesse’s Excermano-methode, een soort Mensendieck met behulp van een speciaal oefenapparaat voor de vingers, de ‘Excermano’.)
Guillaume Hesse had grote invloed op Bob – vaak vroeg ik me af of die niet TE groot is geweest.
Hesse stimuleerde het spelen van nieuwe muziek. Bob werd zo een van de eerste specialisten op het gebied van nieuwe pianomuziek en nieuwe Nederlandse pianomuziek. Een hoogtepunt hierin was, eind jaren zestig, zijn opname (in een programma met Boulez) voor de NOS-televisie van de Formant no. 2, Trope, uit Boulez’ 3e pianosonate – voor zover ik weet de eerste en enige tv-opname van dat werk in Nederland.
Trots liet hij zien dat zijn partituur de aantekeningen bevatte van de Franse meester.
Hij leek altijd nogal overweldigd door het verschijnsel Boulez. De intellectuele benadering, het op de spits gedreven anti-romantische, het grote technische vermogen, die nergens op lijkende muziek, het fascineerde hem mateloos (al stelde hij grijnzend vast dat Boulez niet goed piano speelde). Maar hield hij er ook van? Hij gaf mij het boek van Ton de Leeuw te lezen; misschien in de hoop dat ik ooit het raadsel voor hem kon verduidelijken.
Dat ik les kwam nemen had echter een volstrekt andere reden: Bob stimuleerde jazz en improvisatie (in een tijd dat er nog geen jazz-conservatoria in zicht waren). Door hem ben ik al improviserend tot componeren gekomen – en met hem deelde ik een zekere fascinatie voor Boulez (die bij mij al snel tot een nauw verholen afkeer werd).
Mijn eerste grotere stuk schreef ik voor ons samen: een ‘boek’ voor twee piano’s, mijn poging om muzikaal greep te krijgen op de nergens op lijkende avant-garde. Bob, gefascineerd als hij was, deed mee.
Maar die ‘nieuwe muziek’ was toch niks voor hem. Bob was een mensch, met te veel angsten en jiddische zelfspot om zich als uitvoerder echt te kunnen verplaatsen in de radicale, chic gepolijste woede van Boulez, de humorloze verhevenheid van Stockhausen, of de tot lijfelijke agressie geworden stochastiek van Xenakis. Lang kon hij de vraag: waarom? onderdrukken – maar niet te lang. Dan ging hij weer Debussy spelen, en Mozart – componisten die het niet erg zouden vinden om als ‘muzikant’ beschouwd te worden.
Mooi spelen – daar is niets verhevens aan, dat doen goede acteurs en goede cabaretiers en goede muzikanten. We hebben veel samen gespeeld (en soms heel mooi), en zo heb ik zonder veel woorden kunnen genieten van zijn liefde voor het ambacht van de pianist.
Op het uitgebreide concert op mijn vijftigste verjaardag was hij er ook, en heeft zo gelukkig nog veel van mijn muziek kunnen horen.
Dag Bob.