Een interview over de blokfluit, blokfluitmuziek en de cd Kadanza

Dit interview verscheen eerder in De Blokfluitist, jaargang 8, nr. 1 (januari 2016)

door Stephanie Brandt

Willem Wander van Nieuwkerk staat onder andere bekend om zijn veelzijdige en toegankelijke composities die vaak geïnspireerd zijn door pop- of jazzmuziek. Onlangs verscheen de cd Kadanza met zijn verzamelde muziek voor blokfluit, geschreven tussen 1985 en 2015. ‘Blokfluitist’ sprak met de componist over zijn inspiratiebronnen, de ontwikkeling van de blokfluit en de rol van de (amateur)uitvoerder in de hedendaagse muziek.

Stel je kort voor aan onze lezers; wat moeten zij over je weten?

Ik ben componist en heb musicologie gestudeerd, ik speel piano maar heb ook opgetreden als slagwerker en dirigent. Daarnaast ben ik amateur-koorzanger. Schoonheid, vriendschap en mijn gezin zijn belangrijk voor mij. Als ik een muzikaal idee heb, schrijvend op notenpapier of improviserend aan de piano, voel ik mij gelukkig. En anders soms ook wel.

Ik heb mij enigszins ‘achteruit’ ontwikkeld: eerst improviseren en dan pas piano leren spelen, eerst nieuwe muziek leren kennen en dan pas oude, eerst allerlei niet-klassieke muziek beluisteren en dan pas de traditionele ‘klassieke muziek’ leren kennen waar ik nu in zit. Een hoop ‘normale’ dingen vind ik soms reuze abnormaal en nieuw.

Onlangs is de cd Kadanza verschenen. Waarom deze titel, en wat voor muziek kunnen wij van deze cd verwachten?

Kadanza-coverHet titelnummer Kadanza is ontstaan als vrolijk slot van een dansvoorstelling voor kinderen. Mijn vrouw was danseres: zij gaf mij de ritmische opzet van de dans en die heb ik gerealiseerd op een Yamaha DX7 synthesizer, met een shakuhachi-sample als geluid. Later kwam iemand op het lumineuze idee er echte fluiten voor te gebruiken. Die praktische ontstaansgeschiedenis is typerend voor veel muziek op de cd. Ook dansritme is bijna altijd te horen. Ik vond het dus een typerende titel. De genres zijn nogal divers. Er staat muziek op die geïnspireerd is door bebop, door gregoriaans, door Burundi war drumming, door klezmer, door tango en blues, door Beethoven, door middeleeuwse dansmuziek, door de caccia van het trecento en door salsa.

De blokfluit lijkt in jouw oevre steeds terug te komen. Wat fascineert je aan dit instrument? En wat is je favoriete blokfluit?

De blokfluit is de paperclip onder de instrumenten: ogenschijnlijk simpel, maar kom er maar eens op. De klank is ‘eenvoudig’ en heeft daardoor een heel directe schoonheid die toch niet helemaal van deze wereld lijkt. ‘Puur’ is een mooi woord daarvoor. Heel bijzonder is natuurlijk de pedagogische missie die het instrument vanouds aankleeft. Als je begint, is alles bedrieglijk simpel, maar dan blijkt dat houten pijpje later vrijwel alle wonderen van de muziek te bevatten, ook de meest virtuoze. Die beginnersfaam wordt soms nadelig gevonden, maar ik zou er trots op zijn. De blokfluit is de pedagoog onder de instrumenten.

De blokfluiten die ik het mooiste vind, zijn de renaissancefluiten, misschien omdat ze iets vocaler lijken dan latere modellen. Maar de instrumenten zelf zijn over het algemeen niet zo belangrijk, de musici die er op spelen des te meer.

Welke rol speelt de samenwerking met blokfluitisten?

Samenwerking tussen componist en speler is het allerbelangrijkste, van het idee van het stuk, via de totstandkoming, tot de afwerking van de partituur en tot slot de uitvoering. Elk instrument en elke bezetting heeft zijn eigenaardigheden: de speler wijdt je daartoe in en brengt je op ideeën. Je loopt als componist op tegen ‘beperkingen’, maar je ontdekt ook juist onvermoede mogelijkheden die vaak tot de eigenaardigheden van het instrument behoren. Ik ben zelf pianist, met een improvisatie- en jazzachtergrond, en ik ben als componist allereerst met popmusici gaan werken en met specialisten in avantgarde-technieken. Het repertoire en de geschiedenis van de blokfluit kende ik al wel een beetje, maar cruciaal was mijn ontmoeting met Saskia Coolen en de leden van het toenmalige La Fontegara Amsterdam. Zij hebben mij over het instrument en de bezettingen onderwezen en vooral Saskia doet dat nog steeds. Maar dat geldt zeker ook voor Brisk en recenter het Flanders Recorder Quartet. Elke speler die met componisten samenwerkt, heeft hier een taak in.

Wat maakt componeren voor blokfluit bijzonder?

Bijzonder inspirerend vind ik het historische aura van de blokfluitfamilie. Een enorme stralenkrans van prachtig repertoire, van de vocale polyfonie en de dansmuziek van de renaissance tot de halsbrekende virtuositeit en lyriek daarna, maar ook van prachtige functies, zoals die van een consortinstrument, koorstem, tegenover die van de solist of danser die buitelingen variëert. Een gradus ad parnassum is het, voor de speler en ook, als ambachtelijke voorbeeld, voor de componist.

Typerend is dat in het blokfluitrepertoire vanaf het einde van de achttiende eeuw zo’n anderhalve eeuw klassieke en romantische muziek ontbreekt. Precies dat is de muziek die mij erg bezighoudt door haar dramatische kracht. Ik probeer nu te doen wat de klassieke en romantische componisten ook deden, namelijk vrijelijk putten uit historische muziek, lichte muziek en traditionele volksmuziek en die gieten in ontraditionele maar altijd ‘klassiek’ vormvaste werken. Dan heeft de negentiende eeuw de blokfluit toch nog bereikt, langs een omweg in de 21e eeuw.

(Hoe) is de blokfluit veranderd in de 30 jaar die de cd bestrijkt?

Lang was er de tendens om te laten zien: ‘Wij blokfluitisten kunnen ook echt wel meedoen’, het gevoel een achterstand te moeten wegwerken. Ik heb dat altijd nogal jammer gevonden, vooral als het leidde tot nodeloos ingewikkeld gedoe en overdreven stoerheid. Feit is dat de ‘moderne muziek’ pas laat bij de blokfluit kwam, maar die achterstand is allang ingehaald. Gelukkig dus geen frustraties meer. Bij die ontwikkeling profileerde men zich graag als extreme voorloper door het gebruik van nieuwe media. Die vind ik altijd interessant, ook voor de viool en de triangel trouwens. Eind jaren ’80 deed ik een project met Saskia Coolens Stichting Recorders, over live sampling, sequencing en de repetitieve klankpatronen die je dan krijgt en hoe die ruimtelijk kunnen werken. Dat ging toen echter met enorme, en kostbare, spoelenrecorders en mengpanelen gepaard. Tegenwoordig kan iedereen een kleine loopstation hebben.

Electronica, visuele media en het bijbehorende theater moet je uitproberen, ook omdat het je op andere podia brengt en bij ander publiek. Het leukste aan deze ontwikkeling is dat het de popmuziek dichterbij bracht. En dat brengt mij in het heden: ik denk dat men nu vrijer zelf (eigen) popmuziek arrangeert en volksmuziek en vrijelijk historische inspiraties gebruikt bij het maken van programma’s en dat alle noviteiten van de laatste decennia daar een logische plek in krijgen.

Zijn je composities meer geschreven voor amateurs of voor professionals?

Ik beschouw het als een grote eer als mijn stuk wordt gespeeld door de beste professionals, zoals op deze cd, maar ben net zo hogelijk vereerd als amateurs het thuis of op de muziekschool spelen. De professionele muziekbeoefening berust helemaal op die van amateurs, daar ben ik van overtuigd. Dat zie je bijvoorbeeld heel duidelijk aan alle bandjes en DJ’s in de popmuziek. In de klassieke orkesten werkten professionals en amateurs in de begintijd soms ook zij aan zij. En wat zou de sport zijn zonder amateurs? Het is juist het verband tussen amateurs en het professionele circuit dat een discipline leven houdt.

Heb je tips voor spelers die een van je werken willen instuderen?

Het helpt zeker als je naar deze cd luistert – dat was een van de redenen hem te maken – maar ik ben tegen naspelen en vóór inspireren tot een eigen opvatting. Ik heb als componist heel vaak juist van de spelers iets nieuws en onverwachts geleerd over mijn eigen stukken. Durf zelf na te denken en zet de componist aan het denken over zijn eigen stuk, bijvoorbeeld dat fraseringen misschien heel anders bekeken of spanningen anders opgebouwd kunnen worden. Kadanza bijvoorbeeld is door Trio Axolot in een soort versterkte ‘rock’-versie gearrangeerd. Dat past juist goed bij het stuk, al was ik er zelf niet opgekomen. Tempokeuzes kunnen eveneens enorm uiteenlopen.

Uiteindelijk komt het publiek, of mijn lievelingspubliek, niet voor en instrument of een techniek, maar om een musicus een verhaal te horen vertellen. De beste musici met wie ik werkte, waren juist ook degenen die het meest vrij, in de zin van begripsvol en intelligent, met mijn stukken omgingen, zowel binnen als buiten de blokfluitwereld!

Hartelijk dank voor dit interview!