2024
Blokfluit (sopranino, sopraan, voice flute), viola da gamba, klavecimbel
ca 16'30"
Voor het trio Saskia Coolen (blokfluiten), Rainer Zipperling (viola da gamba) en Patrick Ayrton (klavecimbel).
Geschreven in opdracht van en met financiële ondersteuning door Saskia Coolen.
Opgedragen aan Saskia's ouders, Margot Wu Lung Hing en Henk Coolen.
1. Ouverture à Deux
2. Querelle des Soupçons
3. Tambourin Lointain
4. Les Caractères Imprévus
Dit stuk is speciaal geschreven op verzoek van het trio Saskia Coolen, Rainer Zipperling en Patrick Ayrton voor hun CD Neo: The Burgundy Sessions. Het is hun uitstapje naar de Franse barok, met Couperin, Marais en Rebel, maar ook met nieuwe muziek van Torben Klaes, Calliope Tsoupaki en mijzelf.
Niet alleen vroeg Saskia Coolen mij een stuk te schrijven voor dat ensemble van blokfluit, gamba en klavecimbel – dat stuk wilde zij ook opdragen aan haar overleden ouders. Een grote eer, die ik met grote liefde op mij nam. Met haar verzoek belandde ik meteen middenin de Franse Barok, voor mij een nieuwe, onbekende inspiratie. Spelend op het klavecimbel van Saskia’s moeder ontdekte ik de ongehoorde helderheid en dynamische subtiliteit van dit ensemble van instrumenten, briljant, doorzichtig, lieftallig en vurig tegelijk.
Het leek mooi en passend om bij zo’n opdracht aan haar ouders inspiratie te zoeken in liefdesliederen; denkend aan L’Europe Galante, het eerste ‘opera-ballet’ uit 1697 van André Campra, stelde ik mij voor dat ik uit het hele continent volksliederen met liefde als thema zou bijeen brengen tot een opéra-balletachtig samenstel van zangerige melodie en dansante ritmiek.
Tot ik, al pratend met Saskia, Europa heel anders ging zien.
De voorouders van Saskia’s klavecimbel spelende moeder stammen uit China en, via Suriname, uit Afrika; die van de mijn ballet dansende moeder uit Java.
Voor onze moeders was Europa dus geen land van herkomst, maar juist een land van toekomst, eindpunt van een reis die naar hun liefde voerde.
Die gedachte bracht mij van Campra op Jean-Philippe Rameau, wiens Les Indes Galantes, ook een opera-ballet, in 1735 karakters presenteerde die toen ‘exotisch’ werden gevonden en zo de adelijke verbeelding moesten prikkelen. Nu, driehonderd jaar later, is bij velen van ons Nederlanders juist die ooit ‘exotisch’ gevonden koloniale erfenis diep geworteld geraakt in onze eigen karakters, met als gevolg een nieuwe geschiedenis, een nieuwe prikkeling van de verbeelding, een nieuwe dramatiek.
Natuurlijk, Rameau dus! De lang verguisde Rameau, één van de componisten uit de Barok periode die ik het meest bewonder (met Telemann en Vivaldi). Zijn onnavolgbare idioom volg ik hier niet na – hij is Rameau, ik niet. Om muzikaal Rameau te zijn zou ik de historische ervaring van de tussenliggende eeuwen van mij af moeten schudden die mij, ondanks mijzelf, maakt tot mijn ‘exotische’ zelf.
Nee, zijn voorbeeld ligt vooral in die ongeëvenaarde hang naar het dansante waarbij de volksdans onvermijdelijk door de oppervlakte breekt, in de ritmische inventie die hij dan vertoont, in zijn vaardigheid tot het maken van ‘karakters’ en in de vaart van hun actie, zijn slimme gevoel voor humor – in alles kortom wat een opera een opera en een ballet een ballet maakt. En natuurlijk: in zijn geestrijke harmonie.
Zo werd L’Europe des Amants een serie lichtvoetige karakterstukken met in de achtergrond de persoonlijke geschiedenis van Saskia’s ouders, Margot Wong Lun Hing en Henk Coolen. Wees dus niet verbaasd als in L’Europe des Amants in de Ouverture à Deux zowel Barokke sequens-harmonie als on-achttiende-eeuwse modale klanken voorkomen, dat in de Tambourin Lointain een Surinaams volksliedje opduikt, en dat een mild treurende Passacaille en een steeds nerveuzer Gigue elkaar tot slot plechtig en liefdevol omarmen.