Deze duo-sonate schreef ik in 2012 voor het Duo Philippens en Van Nieuwkerk, in opdracht van de kamermuziekserie Slotconcerten Zeist
Het werd een vierdelige stuk – helemaal gebaseerd op de in oorsprong negentiende-eeuwse Afro-Amerikaanse spiritual Deep River. Vaak kies ik Gregoriaans of Protestantse religieuze muziek als inspiratie, maar de religieuze ervaring in spirituals hoort bij het minder blanke deel van mijn religieuze verleden. Mijn Indo-Europese familie had een sterke band met de emotionele wereld van de Pinkstergemeente (die ook populair is onder Afro-Amerikanen). Mijn Nederlandse, blanke vader was gefascineerd door het Europese protestantse piëtisme en toen hij lid werd van de Hernhutter Broedergemeente gingen we naar een kerk die voornamelijk werd bezocht door Surinaamse (Creoolse en Marron) Nederlanders. En ja, daar zong men wel heel anders dan in de blanke Nederlands Hervormde Kerk. Misschien luisterden we daarom thuis vaak naar Mahalia Jackson.
De spiritual Deep River werd bekend in de versie voor zang en piano van Henry Thacker Burleigh uit 1917. De diepe hunkering in de tekst naar bevrijding, naar het overwinnen van aardse belemmeringen om later, ooit, het Beloofde Land van vrede binnen te gaan maakte zijn versie bijna een icoon van het genre.
Ik ontdekte dat vóór Burleigh’s overbekende, lyrische, haast romantische melodie er ook een veel vroegere negentiende-eeuwse versie heeft bestaan die in de jaren 1870 werd gezongen door de Fisk Jubilee Singers, het koor van de eerste Afro-Amerikaanse universiteit. In de geschiedenis van de Afro-Amerikaanse cultuur is dit ‘Oude Muziek’. Een betwiste theorie dateert hem zelfs eerder – rond 1820. Die versie is in zekere zin ‘origineler’: in de oudste druk (ik ken er geen opname van) zag ik dezelfde hymne-achtige opening als bij Burleigh, maar die werd tot mijn verassing gevolgd door een volstrekt ander, zeer ritmisch call-response gedeelte dat duidelijk Afrikaanse wortels suggereert. Burleigh zet datzelfde tekstgedeelte juist op een erg lyrische, romantische manier.
Met het contrast tussen de vroegere, ritmische versie en Burleigh’s meer lyrisch-romantische stijl speelt de sonate, in een soort vrije instrumentale variatie en al klinkt Deep River nooit in z’n geheel, iedereen die de melodie kent zal onderdelen ervan herkennen – in elk van de vier delen van de sonate komen ze steeds weer terug als een soort ‘motto’ of idée fixe.
Naast uitgesproken Europese klassieke elementen hoor je ook elementen van wat later het Afro-Amerikaanse erfgoed in de twintigste-eeuwse muziek zou worden.
Het eerste deel, Allegro, geeft met temperamentvolle, bijna ongeduldige ritmiek een gepassioneerd commentaar op de plechtige gebaren van de openingszin: “Deep River, my home is over Jordan”.
Het tweede deel, Adagio-andante, gaat uit van de lyrische episode uit Burleigh’s versie. Daarin vraagt de tekst (onderstreept door de stijgende melodie) of we niet allemaal willen gaan naar “dat beloofde land – waar alles vrede is”. Het centrale andante heeft opeens een heel ander soort melodie – eerder een vroeg Frans of Italiaans pastoraal liefdeslied.
Het derde deel, Scherzo, speelt met een ritmische, jazz-achtige opvatting van het openingsmotief, met als ‘model’ het Scherzo van Beethovens sonate op. 30, nr. 2.
Van het vierde deel, Rondo, is het refrein (rondo-thema) identiek aan de ritmische, bijna Afrikaans klinkende melodie met call-en-response zoals de Fisk Jubilee Singers die zongen in de jaren 1870. De andere episodes van dat Rondo wijzen weer terug naar de openingsmelodie van Deep River op steeds verschillende, steeds meer dansante manieren.
Ik hoop dat deze muzikale ‘variaties’ van eigenlijk twee soorten ‘originelen’ het belangrijkste bewaren dat hen bindt: religiositeit, directheid, en een kunstzinnige eenvoud die mij het gevoel geeft dat de diepste wanhoop van de mens niet alleen kan worden uitgedrukt in muziek die angst, verlies en verwarring suggereert, maar ook in muziek van liefde, gratie en helderheid.

